TIJDSESSIE 3: CARMEN WILLEMS
‘Ik denk dat de burgemeester van Antwerpen er nu wel van overtuigd is dat “die Limburgse” het nog zo slecht niet heeft gedaan'
Donderdag 10 augustus speelde de gast van de derde TIJDsessie een thuiswedstrijd: voormalig gemeenteraadslid, waarnemend burgemeester en directeur van het Gallo-Romeins Museum Carmen Willems, tegenwoordig directeur van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten, praatte breeduit over Tongeren en Antwerpen, over politiek en kunst, over culturele passie en, ach ja, die zwarte strepen op een witte vloer. ‘Je mag je als museum niet boven het publiek stellen en denken dat je het allemaal wel beter weet: de alwetende museumdirecteur bestaat niet meer.'
FRANK VAN LAEKEN
Zo’n 600.000 bezoekers zal het in september vorig jaar heropende Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, zeg maar: KMSKA, eind dit jaar ontvangen hebben. Dat er grote belangstelling zou zijn na elf jaar sluiting, was niet onverwacht. Maar het museum werd blijkbaar meer gemist dan in 2011 werd gedacht en bereikt ook een jonger publiek dan in het verleden het geval was. Missie geslaagd, voor de Tongerse Carmen Willems (55).
‘Tongeren is mijn échte thuisstad, ze heeft een bijzondere plek in mijn hart. Maar ik heb een job waarbij het nodig is dat ik in de stad zelf aanwezig ben, dus heb ik ook een appartement in Antwerpen. Mijn job stopt niet om vijf uur, maar gaat avond na avond gewoon door. Je moet de stad voelen en kennen, een netwerk uitbouwen, dat is noodzakelijk om een goede museumdirecteur te kunnen zijn. Ik had vooraf met mijn omgeving afgesproken dat ik — als ik de job zou krijgen — mijn tijd zou verdelen over beide steden. In de weekends ben ik hier.’
‘Tongeren is nog een stad op mensenmaat. Eigenlijk een groot dorp, waar iedereen iedereen kent. Een stad met bijzonder veel cultuur ook en fantastische horeca, met leuke eetadresjes. Je kan hier niet rondwandelen zonder dat je een bekende ziet en een praatje slaat. Die gemoedelijke sfeer vind ik bijzonder aangenaam. Maar daarnaast is Tongeren, voor een stad met máár 30.000 inwoners, ook een heel ondernemende stad, met een prachtig museum hier om de hoek (Gallo-Romeins, red.) en een schitterende basiliek met een grote aantrekkingskracht op erfgoedtoeristen. Deze stad is doorheen haar geschiedenis altijd naar buiten gericht geweest: je hoort hier vele talen spreken, het stopt dus niet bij dat dorpsgevoel. Wij zijn nooit het centrum geweest van één cultuur, er zijn hier heel veel culturen gepasseerd en daar is telkens iets van overgebleven, wat het heel fijn maakt. Uniek vind ik de natuur rond Tongeren. Ik heb als burgemeester ooit het genoegen gehad om op de toren van de basiliek te mogen staan, iets wat we binnenkort allemaal kunnen doen: dan zie je de mooie kerkdorpen en de groene gordel.’
Wat is het verschil tussen een museum runnen in een, met respect gezegd, kleine stad als Tongeren en een, met enige overdrijving gezegd, wereldstad als Antwerpen? ‘Ik stel toch voor om Tongeren een middelgrote stad te noemen. Het Gallo-Romeins Museum is echt wel een unicum in dit land. Ik zou zelfs verder willen gaan: een unicum in Europa. Het feit dat een middelgrote stad een dergelijke archeologische collectie heeft, is uitzonderlijk, want die is van wereldklasse. Ere wie ere toekomt: het provinciebestuur heeft in de tijd geloofd én geïnvesteerd in dat museum. Daardoor werd Tongeren nog meer op de kaart gezet als “oudste stad van het land”. Ongelofelijk! In 2011 werd dit museum uitgeroepen tot Europees Museum van het Jaar, een dik verdiende titel die het Gallo-Romeins ook internationaal op de kaart heeft gezet. Het verschil tussen een groot museum runnen in een middelgrote stad en een groot museum in een grote stad is niet zo heel groot. Ik ben heel blij dat ik de job hier heb kunnen leren, met een relatief klein team, toen het museum pas een eerste verbouwing achter de rug had, in 1994. We moesten het nog op de kaart zetten. Als je jong bent, zie je bepaalde complexiteiten minder, of word je er minder door afgeschrikt. Als je ouder wordt, zie je die veel meer. Ik heb hier de kans gehad om onbevangen te kunnen werken. Die leerschool heb ik meegenomen naar Antwerpen. Ik was verbaasd omdat we in Tongeren op veel punten verder stonden. Als je kijkt naar de manier waarop we hier aan storytelling hebben gedaan, iedere keer opnieuw, dan is dat toch een schot in de roos. Geleidelijk aan heeft de Tongenaar het Gallo-Romeins in zijn hart gesloten. Met een minder sexy collectie dan die in Antwerpen wordt er veel volk bereikt.’
‘Met die professionele wijsheid ben ik in Antwerpen terechtgekomen. Uiteraard kijken er daar meer mensen mee over je schouder. Daardoor ervoer ik toch extra druk. We moeten er niet flauw over doen: het KMSKA is elf jaar lang gesloten geweest voor het publiek, dat is lang. Ik ben er in 2017 begonnen (als zakelijk directeur, red.) en toen was de bedoeling dat het zou opengaan in 2019, maar na een paar weken wist ik al dat dit onmogelijk zou zijn. Uiteindelijk is het 2022 geworden, terwijl de druk van buitenaf heel groot was. Als directeur (Carmen werd in coronajaar 2020 algemeen directeur van het KMSKA, red.) is het van belang dat je de focus van de groep houdt op een goede inhoud en een goed verhaal, en dat je die druk zoveel mogelijk buiten de instelling houdt. Dat is, denk ik, vrij behoorlijk gelukt.’
‘Kleine anekdote: kort voor de heropening is de burgemeester van Antwerpen (Bart De Wever, N-VA, red.) op bezoek geweest in het museum. Het KSMKA is een museum van de Vlaamse overheid, Antwerpen betaalt er niet voor, maar het is natuurlijk wel belangrijk voor de stad. Ik liep tijdens die rondleiding een meter achter hem en hoorde hem tegen zijn buurman zeggen: “Allee, gaat er hier nu een Limburgse dat museum moeten openen?” Hij zei het net luid genoeg opdat ik het zou horen. Het was ook met een knipoog, want ik heb daarna nog veel gesprekken met de burgemeester gehad en ik denk dat hij er nu wel van overtuigd is dat “die Limburgse” het nog zo slecht niet heeft gedaan.’
Hoeveel politicus zit er nog in de museumdirecteur, wil ik weten. ‘Misschien maak ik mezelf nu iets wijs, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat er nooit veel politicus in mij gezeten heeft. Ik ben er ook toevallig in gerold. Eigenlijk waren ze aan het azen op mijn ex-man (voormalig VTM-anker Marc Dupain, red.). Omdat ik onlosmakelijk mee in die gesprekken betrokken werd om te proberen hem te overtuigen — wat niet gelukt is omdat hij zijn job als journalist niet wilde opgeven —, werden opeens alle pijlen op mij gericht. De politiek had nood aan jonge vrouwen, zo kwam van het een het ander. Ik heb toen uitdagende gesprekken gehad met Patrick Dewael. Op een bepaald moment hebben we samen beslist om ervoor te gaan. Eigenlijk deed ik dat meer om de lijst te steunen en niet om een mandaat op te nemen, wat misschien naïef van mij was, want dat mandaat is er vrij snel gekomen. Ik heb veel geleerd in de politiek en ben daar dankbaar voor. Die ervaring heeft me geholpen in de andere dingen die ik in mijn leven gedaan heb. Ik weet nu wat voor politici van belang is, hoe ze denken, waar de gevoeligheden liggen, of je jezelf als directeur op de eerste rij moet zetten of dat integendeel aan de minister moet overlaten. Dat spel van geven en nemen leer je als je aan beide kanten hebt gezeten.’
Mist ze de politiek? ‘Neen. Ik heb dat graag gedaan. Burgemeester van Tongeren zijn, op zo’n jonge leeftijd, dat is wel iets. Je moet ook bezig zijn met domeinen waar je niets van kent. De dag dat het gedaan was, wat vrij abrupt kwam, heb ik pas beseft hoeveel energie het mij gekost heeft om dit te combineren met het moederschap van twee jonge kinderen en een man die veel uithuizig was: evident was dat niet. Ik wil hierbij toch een lans breken voor politici: ze worden momenteel slecht bejegend, maar het is geen makkelijke job en we hebben ze nodig. Ze krijgen vaak stank voor dank. Soms vraag ik me af welke talentvolle jonge mensen de stap naar de politiek nog gaan durven zetten. We hebben ze echt, écht wel nodig!’
Patrick Dewael, burgemeester van Tongeren, wordt weleens de beste Vlaamse minister van Cultuur ooit genoemd, maar dan spreken we toch al over meer dan drie decennia geleden, de periode 1985-1992. Vandaag hebben we niet eens een minister van Cultuur in de Vlaamse Regering: minister-president Jambon neemt dat erbij, als een soort bijjob. ‘Ja, zonder enige twijfel was Patrick Dewael de beste minister van Cultuur, dat zeggen niet alleen mensen met een liberaal gedachtegoed. Hij is ook stimulerend geweest voor mijn studiekeuze. Dat heb ik hem nog nooit gezegd, trouwens. Ik heb economie gestudeerd, maar wilde toen al iets doen op het raakvlak tussen kunst en economie. Ik had geen politieke voorkeur, ben daarna eerder toevallig bij de liberale partij beland. Dat was door hem. De campagne “Vlaanderen Leeft” was du jamais vu. Laten we hopen dat dergelijke cultuurcampagne ooit nog eens herhaald wordt.’
Haar scriptie ging destijds over kunstsponsoring, met name over het Festival van Vlaanderen, promotor was Paul De Grauwe. ‘Ik heb toen onderzocht hoe we cultureel ondernemerschap kunnen stimuleren, naast de subsidiëring door de overheid. Die twee moeten naast en met elkaar kunnen bestaan.’ Stel, ze wordt benoemd tot minister van Cultuur: welke accenten zou ze dan leggen? ‘Ik denk dat je voor Cultuur echt wel een aparte minister nodig hebt, met een goed kabinet en een goede administratie. Patrick Dewael heeft destijds mensen uit diverse echelons van de culturele sector samengebracht, lange gesprekken met hen gevoerd, goed geluisterd naar de noden die er waren op het terrein en op basis daarvan een plan gemaakt. Dat zou ook het eerste zijn wat ik zou doen. Ik vind dat er nu nog te veel schotten zijn tussen de verschillende domeinen. Op beleidsmatig niveau zouden we veel vaker samen moeten zitten. Ik zeg dat vanuit eigen ervaring, maar ook uit eigenbelang. Ik stel vast dat Vlaanderen veel artiesten en instellingen heeft die internationaal bekend zijn, maar die kunnen dat niet alleen: je moet er substantieel middelen tegenover zetten. Het heeft geen zin om 100 miljoen euro aan het KMSKA te geven om vervolgens te zeggen dat je je op het vlak van de werking terugtrekt. Ik zou al wie internationale aantrekkingskracht heeft, nog versterken, en daarnaast jonge artiesten ondersteunen. Dat zijn twee punten van kritiek die ik heb op het huidige beleid: er worden te weinig keuzes gemaakt. Als jonge burgemeester heb ik destijds het politiemuseum van Tongeren afgeschaft. Ik kan je verzekeren, er bestond een sterke, harde kern om dat museum te behouden, men kon niet begrijpen dat dit een van mijn eerste beslissingen was.’
‘Toen ik nog directeur was van het Gallo-Romeins Museum zaten we af en toe samen met alle directeurs van de Vlaamse musea. De toenmalige directeur van het KMSKA deed nogal meewarig over musea in kleinere steden. Hij had het over “dat museumpje in Tongeren”. Ik antwoordde: “U zit hier nu wel uw mening te verkondigen en mij monddood te maken, maar hoeveel bezoekers hebt u gehad vorig jaar? Ha, dat zijn er dan 70.000 minder dan wij in Tongeren.” En dan viel er een stilte. Ik vroeg me toen al af hoe dat kwam, want het KMSKA heeft een collectie van wereldklasse. Maar die collectie was niet in topvorm, het gebouw was aftands en tot op de draad versleten: haal dan meer eens veel bezoekers binnen. De verbouwing kwam geen moment te vroeg.’
‘Grote musea kunnen niet bestaan zonder subsidiëring. In Antwerpen draaien we momenteel een omzet van rond de 20 miljoen euro. De Vlaamse overheid geeft ons jaarlijks een kleine 10 miljoen euro subsidie. We hebben sterk ingezet op cultureel ondernemerschap, die goede balans is nodig. Ik ben er zeker niet tegen dat beleidsmakers culturele directeurs ertoe aanzetten om zoveel mogelijk eigen omzet te realiseren. Toen ik op het KMSKA aankwam, had men gepland om een sober café in te richten in het museum, maar in de hele sector is er een evolutie naar meer beleving: zelfs een toiletbezoek moet een belevenis zijn. Bezoekers lopen soms langer in een museumshop rond dan in het museum zelf. Ik heb dat aangekaart bij de toenmalige minister van Cultuur, Sven Gatz: ik vond het onverantwoord dat je in een topmuseum met 21.000 vierkante meter tentoonstellingsruimte alleen maar een krok uit het vuistje kon eten. “Ja, maar er is al zoveel horeca op ’t Zuid”, zei hij. Ik heb dan een businessplan opgesteld om toch een kwaliteitsvol restaurant te voorzien. Vandaag ben ik daar heel blij om, want het is een belangrijke bron van inkomsten geworden. En van de omliggende horeca hebben we nog geen negatief geluid gehoord. Het effect van het museum is zodanig groot dat de hele buurt er mee van geniet. Tegenover die 10 miljoen van de overheid staan dus ook veel indirecte economische inkomsten. Een voorbeeld: de waarde van de huizen rondom het museum is sinds de heropening omhooggegaan. Zo’n museum is een enorme economische motor in een stad.’
De ongerustheid binnen de culturele sector is groot. Terwijl er feestelijke openingsweken aan de gang waren binnen het museum, stonden er op de trappen voor het KMSKA kunststudenten te protesteren tegen het schrappen van projectsubsidies door de stad Antwerpen. Carmen ging met hen in dialoog. ‘De Antwerpse pers heeft me toen achtervolgd om te weten wat mijn standpunt daarover was. Ik ben daar heel terughoudend in geweest, omdat ik wist dat ik dan veel olie op het vuur zou gegoten hebben, waarmee niemand gediend was. Je moet ook tactisch denken, want je hebt de lokale politiek nodig. Als je als museumdirecteur uitspraken wil doen over het beleid van een stad, moet je maar schepen worden. Maar goed: we willen niet alleen een museum zijn waarin veel werken worden getoond, we willen ook samenwerken met jonge kunstenaars, om van dat museum een belevingsplek te maken. Als nieuwe actor hebben we onderzocht wat we voor elkaar kunnen betekenen.’
Hoe gaat ze om met deadlines? ‘Uitwendig heel rustig, inwendig kan het leiden tot slapeloze nachten. Dat is een beetje mijn achilleshiel: ik heb niet veel slaap nodig, maar als die weinige uren dan nog wegvallen, wordt het moeilijk. Met een goeie planning valt of staat alles, wat ik voor alle duidelijkheid niet alleen doe. Ik had in Tongeren een geweldige rechterhand, in Antwerpen ben ik opnieuw gezegend met iemand in het team die heel gestructureerd is. Wat ook nodig is, is goeie communicatie. Crisissen worden altijd met het team aangepakt. De dagen vlak voor de opening hadden we problemen met de luchtbevochtiging. Je zou dan kunnen zeggen: dat is iets voor het team Facilities. Niets is minder waar, je moet dat sámen oplossen. Zo creëer je een sneeuwbaleffect: als je ziet dat de anderen er voluit voor gaan, doe je dat zelf ook, wat dan weer voor een goede sfeer in de groep zorgt. Je kunt fouten maken, er kan van alles mislopen, maar je staat nooit alleen. Ik ben zelf op een bepaald moment vragende partij geweest om de deadline strak te stellen. We wilden niet communiceren voor we zeker waren dat we een jaar later zouden opengaan. En ik wilde ook dat we zouden openen op een ogenblik dat het weer nog een beetje zou meezitten, ofwel begin van de lente, ofwel begin van de herfst. Zo is het 24 september 2022 geworden. Toen heb ik gezegd: we gaan door, hier komen we niet meer op terug, ook al waren er best factoren die het spannend gemaakt hebben. Om maar iets te zeggen: je kunt geen Rubens ophangen als er nog stof uit de lucht neervalt. Met heel veel inzet van heel veel mensen is het ons toch gelukt.’
‘Elf jaar is lang en niet lang. Zonder covid zou het tien jaar geweest zijn en dan hadden we echt op het schema van het Rijksmuseum in Amsterdam gezeten. Het museum is destijds gebouwd op de citadel van Alva. Er zit archeologie onder de grond. Hier in Tongeren weten we allemaal wat dat betekent. Alles van de ondergrond moest onderzocht worden. Het eerste wat in 2011 moest gebeuren, was de kunstcollectie verhuizen. Dat heeft zes maanden in beslag genomen. Een deel werd opgeslagen in een extern depot, maar een groot deel moest intern in het museum blijven, omdat die werken te groot waren om te verhuizen. We hebben dus eerst een intern depot moeten bouwen. Omgekeerd hebben we alvorens de werken opnieuw werden opgehangen, een jaar lang klimaattesten moeten doen. Er is veel hetze geweest rond die elf jaar sluiting, maar eens het museum geopend was, praatte niemand er nog over.’
‘In Vlaanderen vindt men 100 miljoen euro voor verbouwingen veel geld. In het buitenland vragen ze mij hoe we dat allemaal hebben kunnen doen voor máár 100 miljoen. Ik blijf zeggen dat dit helemaal geen duur project is geweest, voor de renovatie van 21.000 vierkante meter plus een nieuwbouw. Hier en daar hebben we zelfs moeten beknibbelen op de kwaliteit, maar gelukkig zie je dat er niet aan.’
‘Het was echt wel een euforisch moment toen het museum openging, omdat je er met zoveel mensen zo hard naar toegeleefd hebt, zeker ook toen het publiek zeer enthousiast reageerde. Het had ook iets onwezenlijks dat het zover was. Ik liep toen incognito rond in het museum — gelukkig kan ik dat nog — om te zien hoe de mensen reageerden op de dingen die we bedacht hadden.’
Prima, maar we moeten het toch ook eventjes over die witte vloer in de nieuwbouw hebben, waar na het openingsweekend zwarte strepen op te zien waren. ‘Kort na de heropening verscheen er een artikel in Gazet van Antwerpen: op de foto’s waren inderdaad strepen te zien op die vloer. Iedereen in Vlaanderen moet dat blijkbaar gelezen worden, want iedereen sprak daarover. In het openingsweekend hadden we tienduizend mensen over de vloer gehad, de poetsfirma was nog niet helemaal gerodeerd, met honderd man hebben we al die strepen snel weggeveegd. De dag nadien stond hier een ploeg van VTM voor een reportage in het nieuws: de journaliste trok met haar zwarte laarzen strepen op de vloer. Eerlijk gezegd vond ik dat er een beetje over. Ik vroeg haar: “Wie geeft er om zwarte strepen als er topkunst aan de muur hangt?” We hebben de negatieve communicatie omgedraaid en uiteraard zorgden we er ook voor dat de kuisfirma beter haar werk deed. Het valt best mee nu. Elke ochtend is de vloer spic en span. Toch vond ik dat nogal bizar: terwijl we met een positief artikel op de één van The New York Times stonden, ging het hier over zwarte strepen op de vloer.’
‘Nog voor ik in het museum begon te werken, had men al gekozen voor een thematische aanpak, geen chronologische. Ik ben daar blij mee. Dat zorgt er naar mijn aanvoelen voor dat je interessantere verhalen kunt vertellen. Er is ook een inhoudelijke reden: onze collectie vertoont een zwakte in de 18de eeuw. Als je een chronologisch verhaal vertelt, valt dat heel fel op. Nu niet. Gaat dat zo blijven in de toekomst? We zullen wel zien. We zijn een museum in beweging.’
‘We zijn heel tevreden over de opkomst en de diversiteit binnen het publiek. In een stad als Antwerpen is het van belang dat je mensen van verschillende achtergronden aantrekt. Als je in het museum rondloopt, zie je dat ook, dat is een fijne vaststelling. Bijna 25 procent van de bezoekers is jonger dan 26 jaar, een heel mooi resultaat. Daar doen we veel inspanningen voor, met influencers, activiteiten op donderdagavond, veel belevingsmomenten. Die jongeren zorgen er dan weer voor dat het museum gaat leven bij hún achterban. We hebben een aantal jongeren vooraf ook gevraagd om hier kritisch rond te lopen en commentaar te geven, dat zijn nu onze beste ambassadeurs geworden. Je mag je als museum niet boven het publiek stellen en denken dat je het allemaal wel beter weet: de alwetende museumdirecteur bestaat niet meer.’
‘In onze bureaus hangt de tekst “We are not the visitors”: we maken de dingen niet voor onszelf. Want een museum is van nature uit behoudsgezind, een directeur wordt ook vaak in de eerste plaats als conservator beschouwd. Ik ben niet het type conservator-directeur. We zijn nu bijvoorbeeld op zoek naar een storyteller, twintig jaar geleden zou men daar niet aan gedacht hebben. Ik geloof ook niet in een hiërarchie van afdelingen, er moet een permanente cross-over zijn. Elk nieuw project is een teamproject en de projectleider is zeker niet altijd de curator van de tentoonstelling.'
Stel dat het zou mogen, welke twee werken zou ze zelf mee naar huis willen nemen uit de KMSKA-collectie? ‘Dat hangt ervan af wanneer je me dat vraagt. Op de eerste plaats komt nu alleszins de ‘Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen’ van Jean Fouquet, daterend uit 1452, ongetwijfeld het duurste werk uit onze collectie, al valt dat moeilijk te ramen omdat het nog nooit op de markt is gekomen. Enkele weken voor mijn broer is gestorven, heeft hij in het museum rondgelopen, dat toen nog niet geopend was voor het publiek. Hij was heel erg geïntrigeerd door dat werk. Daardoor biedt de Madonna me elke keer dat ik er langsga troost, dan denk ik even aan mijn broer. Een tweede werk dat ik zou kiezen, is ‘Zittend naakt’ van Amedeo Modigliani. Toen dat hier werd aangekocht, werd het niet beschouwd als een van zijn beste werken, maar twee jaar geleden stond het op de poster van een grote Modigliani-tentoonstelling in het Albertinamuseum in Wenen, wat zoveel wil zeggen als: “Dit is zijn mooiste werk”. Daar waren we heel fier op.’
In het KMSKA worden ‘slechts’ 640 werken getoond, terwijl het museum er 13.000 in bezit heeft. ‘Je moet dat nuanceren. Daar zitten heel veel tekeningen en gouaches bij, die je maar beperkte tijd kunt tonen: drie maanden, waarna ze weer vier of vijf jaar in een donkere ruimte moeten liggen. Internationaal gezien hebben we een kleine collectie. Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft meer dan een miljoen stukken in bezit. Er gaat heel veel zorg naar conservatie en restauratie. Niet alles kan getoond worden, een aantal werken is in onvoldoende goede staat en is ook niet waardevol genoeg om gerestaureerd te worden. En dan zijn er de werken die de wereld rondreizen of die in een volgende tijdelijke tentoonstelling aan bod zullen komen. We hebben in de periode van de sluiting tweeduizend werken wereldwijd laten reizen, daar zijn elf miljoen mensen naar gaan kijken, één miljoen per jaar. Dat is ook belangrijk.’
Laten we ’t nog eens over tijd hebben: in welke periode had ze graag geleefd? ‘Moeilijke vraag, want ik ben een veelvraat. Misschien in de Romeinse periode, maar dan wel in de gegoede klasse, want ik weet hoe aangenaam het daar kon zijn en welke geweldige feesten ze organiseerden. Ik denk ook aan de renaissance (vanaf de 14de eeuw), toen alles in beweging kwam. Dat kan alleen maar boeiend geweest zijn. Ook de Gouden Eeuw in Antwerpen (16de eeuw) was niet te versmaden. Al waren dat natuurlijk stuk voor stuk moeilijke tijden voor de gewone mens, besef ik.’
In De Tijd zei Carmen een poos geleden dat ze niet gelooft in een leven na de dood: het moet nú gebeuren. Maakt dat haar, op haar 55ste, ongeduriger? ‘Neen. Ik heb alle respect voor mensen die wel geloven in een leven na de dood, het maakt het leven ook makkelijker en aanvaardbaarder op harde momenten, vermoed ik. Ik hoop wel dat er een aantal zaken van mezelf zullen voortleven in mijn kinderen. Ik heb me altijd een zondagskind gevoeld, ben opgegroeid in een mooi gezin, heb veel kansen gekregen. Ook professioneel is alles organisch in een plooi gevallen. Ik ben blij met dit leven.’
kmska.be
Donderdag 24 augustus vindt om 20 uur de vierde en laatste TIJDsessie plaats in de tuin van het Teseum (of onder de galerijen, dat hangt van het weer af). Gast is dan oncoloog Wim Distelmans, voorvechter van een waardig levenseinde. De inkom is gratis.