TIJDSESSIE 2: MARCEL VANTHILT
‘Ik vind “No future!” een positieve ingesteldheid, omdat het een stimulans is om nú iets te doen’
Donderdag 3 augustus werd het MoMeNTfestival iets na tienen feestelijk geopend met het spektakel ‘This is the end of the world as we know it’ voor het stadhuis. Ceremoniemeester/konijn met dienst was Marcel Vanthilt, curator van het festival. Vlak voordien praatte hij nog enthousiast over waar hij, als gepensioneerde/niet-gepensioneerde, mee bezig is. ‘Aan MoMeNT mogen meewerken, is fantastisch. Veel interessanter dan vijftien televisieprogramma’s.’
FRANK VAN LAEKEN
Omdat arbeid nu eenmaal adelt blijft hij op z’n bijna-66ste nog altijd stevig aan de gang. Deze lente was er een nieuwe plaat van Arbeid Adelt!, wat resulteerde in een reeks zomerse optredens overal in Vlaanderen. Hij heeft een wekelijks programma op DAB-muziekzender Willy. Deze zomer cureerde hij het tiendaagse MoMeNTfestival, las hij poëzie voor aan de langste tafel in de wijk Paspoel en was hij nauw betrokken bij het openingsfeest en de première van ‘Het einde van de wereld’, waarin hij samen met het Hermes Ensemble en het Tongerse koor Cantemus de Deense stille film ‘Verdens Undergang’ (1916) van een unieke soundtrack voorzag. De drive van de dynamische jongeman van weleer is gewoon naadloos overgegaan in het blijvende enthousiasme van de eeuwige jongen in Marcel Vanthilt.
Of hij klaar is voor het festival, wilde ik op de openingsavond weten. ‘Het is een cliché, maar zoals men in Amerika zegt: ik ben klaar geboren. Als er iets te doen is, sta ik altijd klaar. Voor het openingsspektakel hebben we voor een Cirque du Soleil-achtig spektakel gekozen, met openluchttheater, vuur, fantastische acrobaten: mensen op bewegende palen, andere mensen die bewegende piramides maken, trampolinespringers en een verdwaald konijn, en dat allemaal in één show. “Het einde der tijden” vind ik een intrigerend thema. Dat vonden ook tal van kunstenaars al in het verleden. De tijden eindigen volgens hen ergens, meestal in de vorm van een soort Holocaust, een tsunami, een komeet die op aarde neerstort, kortom: iets vreselijks.’
‘Ik wou al heel lang werken met mensen die klassiek geschoold zijn en die niets met popmuziek te maken hebben. ‘Verdens Undergang’, de eerste film ooit over het einde der tijden, maar ook een film zonder klank, bood daarvoor de ideale gelegenheid. Klassieke piano, basklarinet en percussie, plus een rockgitarist, en ik doe er wat synthesizer bij, met daarbovenop ook nog het koor. We hebben voor muziek gekozen die het einde der tijden symboliseert: Wagner, Messiaen, Muse, Nine Inch Nails.’
Hij was niet het soort curator dat overal bovenop zat en alles zelf wilde sturen. ‘Mona (Vanschoenwinkel, red.) en Katrien (Voets, red.) hebben zelf al zoveel gezien, veel meer dan ik in één jaar tijd had kunnen zien, en ze hadden al een mooie structuur uitgedokterd: ze zochten nog een finishing touch. Heel leuk om te doen. En dan komt er ineens een konijn op de proppen, wat een hele mooie fotoreeks van Luc Daelemans heeft opgeleverd.’
‘Een paar weken geleden zaten we met de Aziatische hoornaar, een soort wesp die veel gevaarlijker is dan een gewone wesp. De week daarvoor las ik over wilde wasberen, die in Vlaanderen zijn opgedoken. En dan had je nog corona, wat van vleermuizen kwam. Ik vermoed dat de dierenwereld een wraak aan het plannen is om ons eindelijk toch ten onder te krijgen. Ik vroeg me af: wat wil ik zijn, als ik zou willen terugkomen als dier? Wel, ik wil dus terugkeren als een wit konijn. Het plan is: er zijn tien vrouwen voor één man, zodat de voortplanting verzekerd is. Ik vind dat geen slecht idee, eigenlijk.’
‘Ik ben van Leopoldsburg. Mijn pa was politicus in de jaren 50 en 60, hij reed de hele provincie rond om overal te gaan spreken en stemmen te ronselen. Als kind mocht ik vaak mee. Hij kwam op voor de socialistische partij, in Limburg was dat toen nog de ware duivel die binnenstapte, hé. Een socialist, dat was voor veel mensen iemand met een staart en bokkenpoten. Hij was heel principieel, deed niet mee aan vriendjespolitiek, aanvaardde geen steekpenningen. Het was toen nog de gewoonte dat je tijdens het dienstbetoon iets beloofde en als je dan iemands zoon aan een job hielp, kreeg je achteraf een fruitmand of een televisie, of zo. Mijn vader wou niet gelinkt worden aan dat soort dingen, wilde onomkoopbaar blijven. Hij was goed bevriend met de pastoor. Het was niet omdat hij socialist was, dat hij tegen katholieken of liberalen was. Alleen met de oude Vlaams-nationalisten had hij een probleem, omdat hij tijdens de oorlog krijgsgevangen had gezeten in Duitsland. Verdraagzaamheid heb ik meegekregen van hem. Ik snap niet dat de mensen vandaag alleen maar negatief praten over de politiek. De meeste politici doen dat, denk ik, met overtuiging en zijn te vertrouwen.’
‘Leopoldsburg was vrij wild in de jaren 60. Omdat de legerdienst nog bestond, zaten daar toch enkele duizenden jonge jongens van achttien, negentien, twintig jaar samen. Wat denk je dat er gebeurde wanneer er twee- of drieduizend jongens, die om tien uur in de kazerne moesten zijn, op zondagavond in het station van Leopoldsburg aankwamen? Die stapten recht het café binnen. In het centrum waren er toen tien of misschien wel twintig cafés. Daar was het altijd feest, vijf dagen per week. Dan reed er bijvoorbeeld ’s avonds opeens een tank door de gemeente, na een weddenschap tussen twee miliciens. “Gij durft niet met een tank bij de Swa een pak friet met stoofvlees gaan halen.” “Ik? Niet durven?” En dan werd die soldaat daarna drie dagen in de bak gestoken. Daar gebeurde wel wat. Er waren twee of drie stripteasetenten, dat zag je niet in andere gemeenten. Ja, in Sint-Truiden misschien. En ik ging weleens kijken, naar de notabelen die achter de gordijnen zaten. Meneer doktoor, meneer de notaris...’
‘Ik kende Tongeren dus al wel, ben later ook met mijn eigen zonen een paar keer naar het Gallo-Romeins Museum geweest. Mijn moeder was van Hasselt, maar dat mag ik hier in het openbaar niet zeggen. Dan gaat het in deze stad van: aaaaaaaahhhhh! Tongeren blijft een van de fijnste steden van het land, daar kan je niet omheen. Als de zon schijnt, hoef je echt niet naar het zuiden van Frankrijk te rijden: het is hier even mooi en het eten is sowieso beter. Echt. In heel Vlaanderen is de lintbebouwing zeer zichtbaar aanwezig, maar hier hebben ze oude en nieuwe gebouwen in een schone mix samengebracht. Daar is over nagedacht. Alleen: kan iemand in de prachtige winkelstraat van Tongeren Radio 2 afzetten, alstublieft? Ik ging vanochtend naar de bakker, de mensen stonden een beetje treurig te schuilen voor de regen en dan hoor je Pommelien Thijs: man, dat is luchtvervuiling! De straat is schoon, de bakker is schoon, de muziek is slecht: zet die toch af. Gregoriaanse gezangen, dát past bij Tongeren.’
Sinds een jaar of dertig woont Marcel in het centrum van Antwerpen. ’t Stad. Toeval, zo blijkt. Een gevolg van een meanderende carrière. ‘Ik ben van Leopoldsburg naar Brussel verhuisd om er te gaan studeren. Na een jaar of acht — ik had intussen Arbeid Adelt! opgericht, speelde mee in het toneelgezelschap van Jan Decorte, was dj op FM Bruxel, werkte al voor de BRT — dacht ik: nu moet ik weg. Er was voor mij maar één oplossing: Londen. Parijs en Amsterdam vond ik boerengaten, je ziet daar alleen maar Fransen en Nederlanders. Londen is een wereldstad. Ik heb er voor MTV gewerkt. Een paar jaar later kreeg ik toch ook wat voorstellen van de BRT om programma’s te maken. Ik zegde mijn job in Londen op. Omdat mijn zus in Antwerpen woonde, ben ik dat ook gaan doen. En ik ben er blijven hangen.’
Overal waar hij gaat neemt hij stadsgeluiden op. Die zijn ook te horen tussen de songs op ‘Het heelal is hier’, de jongste cd van Arbeid Adelt! ‘Ik hou heel erg van de stad. Van de natuur word ik zenuwachtig, ik ben er bang van. Behalve de zee: die vind ik rustgevend, omdat ze beangstigend is. Ze is de hele tijd aan het dreigen. Dat vind ik tof. Een bos vertrouw ik niet: die bomen zijn groot, dat valt nog meer op als het donker is. Ik hou van de stad omdat het daar altijd leeft: ik wil leven en niet dood zijn. In een stad is er altijd afleiding. Dat vind ik inspirerend. Ik kan niet zonder goede krantenwinkels in de buurt, of een flinke discussie. Ik wil de mens zien.’
We gaan terug naar de eerste ontmoeting van de interviewer met de geïnterviewde: het was najaar 1977, beide heren liepen rond in de Brusselse filmschool RITCS, Frank Van Laeken als brave eerstejaarsstudent, Marcel met een knaloranje hanenkam. Of was het nu knalgroen? In elk geval: het was knál. Punk was in het land, met een jaartje vertraging. ‘De combinatie van alles wat punk was, heeft heel mijn leven bepaald. Dat was voor mij het summum van vrijdenken. Je moest niets kunnen en je hoefde geen enkele instantie te gebruiken: je moest doen wat jíj moest doen, met de middelen die je had, ook al had je geen middelen. Ik ben kort daarna dan wel beginnen te schrijven voor Humo, maar eigenlijk werd dat beschouwd als een blad van het establishment. Je moest het allemaal zelf doen, krantjes volschrijven en drukken. Neem initiatief, doe iets met je tijd en zeg niet: “Ja, maar ik kan dat niet.” Dat was geen excuus.’
‘Aan het eind van zijn leven maakte Picasso tekeningen die bestonden uit drie, vier strepen. Hij zei: “Het heeft me heel mijn leven gekost om terug te kunnen tekenen als een kind.” Je kan met twee lijnen, zonder kennis van zaken, iets doen. Dat was die hele punkfilosofie. En dat heb ik nog altijd: ik kan geen piano spelen, ik kan geen teksten intikken zonder fouten, ik kan niet koken, en toch doe ik dat allemaal.’
De centrale slogan van de punkbeweging was ‘No future!’, geen toekomst. Dat sluit, vier en een half decennium later, perfect aan bij het thema van het MoMeNTfestival: het einde der tijden. Maar die ‘No future!’-gedachte moet ook gelinkt worden aan een dramatische gebeurtenis in het leven van Marcel. ‘Het had ook iets te maken met de plotse dood van mijn vader. Toen ik vijftien was, is die, bij wijze van spreken, voor mijn ogen dood neergevallen. De vader van Dominique Deruddere trouwens ook, wat ons heel dicht bij elkaar gebracht heeft. Dat tekent je. Je groeit op met een vader, een moeder en, in mijn geval, een zus. Een vader is toch een instituut. De mijne had ook nog eens aanzien. Dat was alsof de basiliek instort omdat er opeens een pilaar wordt weggetrokken.’
‘Ik vind “No future!” een positieve ingesteldheid, omdat het een stimulans is om nú iets te doen, want morgen kan je onder een tram lopen of sterven aan een rare ziekte. Ik heb in mijn dichte nabijheid de laatste jaren heel veel mensen zien verdwijnen. Je moet het leven vastpakken en er nu iets van maken. Probeer niet te veel te zeuren. Sommige mensen zullen mij misschien een zeur vinden, omdat ik overal commentaar op heb, maar dat is weer iets anders. Gisteravond zat ik naar het nieuws te kijken en dan zie je nogmaals dat de vorige president van de Verenigde Staten een gepatenteerde leugenaar is. Die gast is waanzinnig, in een normale maatschappij neem je die mee naar de dokter en steek je die een tijdje ergens weg om hem te behandelen. Die man maakt kans om opnieuw president te worden in het meest vrijdenkende, vooruitstrevende land van de twintigste eeuw. Zoals de mens bezig is, zie ik maar weinig toekomst voor de planeet. We gaan recht onze ondergang tegemoet. Ik kan dat dan wel zeggen, maar als de meerderheid van de mensen zegt dat ze toch voortdoen zoals ze bezig zijn, wat dan? Ik Ieg me daarbij neer, dat is de democratie. Wil het volk een sterke leider, tja, waarom niet? Ik zwijg en zie wel, en zal lachend de afgrond tegemoet treden.’
Opgroeien in de jaren 70 en 80 was hoe dan ook geen pretje: Koude Oorlog, kruisraketten, jeugdwerkloosheid, aids, Reagan, Thatcher, Martens 1 tot en met 9. En toch: ‘Ik vind het nu angstaanjagender dan het toen was, terwijl wij het de hele tijd hadden over “de raketten” en de “valse werkstatuten”. Maar ondertussen deed je wel van alles. Wat ik me nu wel afvraag: hoe communiceerden wij toen? Ik was nooit thuis. Als ik ’s avonds laat thuiskwam, flikkerde mijn telefoontoestel: u hebt drie berichten. “Wow, wie zal mij gebeld hebben?” “Marcel, ik zit om halfzeven in de Falstaff, kom je?” Neen, want het is intussen twaalf uur, hij zal er wel niet meer zitten. Vroeger was er alleen het VRT-journaal, de kranten waren nog politiek gekleurd, De Standaard schreef moordende kritieken op de tv-programma’s van Bart Peeters en Kurt Van Eeghem: “Schande, dat we daar geld aan geven!” Vandaag is er veel meer informatie beschikbaar. Ik vind het nu boeiender en eigenaardiger, al is het wel angstaanjagend dat betrouwbare informatiebronnen in twijfel worden getrokken en onbetrouwbare worden geloofd.’
‘Ik heb wel een hekel aan mijn smartphone. De mijne heeft vier knoppen om het geluid te regelen: vier! Mijn telefoon moet bijna niets kunnen: bellen, berichten lezen en versturen, en een paar apps die ik zelf wil installeren. Maar er staan er honderdtwintig op, ik moet die niet hebben. En dan heb je net een toestel van honderden euro’s gekocht en krijg je al meteen een bericht dat je een update moet installeren: dat is toch zoveel als zeggen dat je oude brol gekocht hebt? En wij trappen daar gewoon in. We moeten leren doseren, zorgen dat we ons niet verliezen in de overdaad aan informatie. Neem afstand van de apps. Kijk buiten. Kijk naar de lucht, kom naar Tongeren en geniet van wat er is, ga weg van het scherm.’
‘De dag dat het zonlicht niet meer scheen’ was een van de opvallende singles die Arbeid Adelt! in de jaren 80 uitbracht. Dezelfde titel (maar niet dezelfde tekst!) als een schlager van John Terra, dat vonden de fans van die charmezanger destijds niet zo leuk. In die titel zit ook al de ‘No future!’-attitude, die zich tegenwoordig vertaalt in Marcels ‘einde der tijden’-bijdragen voor MoMeNT. Zit die dualiteit in hem: vrolijk en pessimistisch tegelijk? ‘Wel, om het interview te laten vooruitgaan, zal ik kort zijn: ja. Dat ben ik ten volle uit. Ik geniet van het leven, maar ik kan ook heel erg somber zijn, depressief soms. Het is een spel waarin ik mezelf moet vinden. Je ziet dat ook in het Belgische surrealisme: Magritte, Herr Seele, Kamagurka. De totale onzin van dit zijn kan je alleen maar counteren door er iets idioots tegenover te zetten. Een man met een appel voor zijn gezicht en een bolhoed op zijn kop, dat is toch geweldig. Humor is een vlucht, een zalving.’
‘Ik ben gek op de Nederlandse taal, maar ik wil geen afgewerkte verhaaltjes of samenhangende teksten schrijven. Dan moet je maar een roman schrijven, of een gedicht dat ergens naartoe gaat, vind ik. De muziek van Arbeid Adelt! springt van links naar rechts, omdat ik geen muziekbagage heb. Ik doe dat puur op het gehoor. Geen enkele zin mag leeg zijn. Denk aan de tekst van ‘De dag dat het zonlicht niet meer scheen’. “’Vreemde! Vreemde!’ riep hij in de bar / Maar Johnny had een grote kar / Hij was wel geen filatelist / Maar was benauwd als ik me van pil had vergist.” Ik wilde gewoon in de derde zin een woord dat niemand ooit in een liedjestekst had gebruikt: filatelist. Ik las vroeger telefoonboeken, nu bestaat dat niet meer. Of woordenboeken, dat doe ik nog altijd. In Van Dale staan vijfendertigduizend woorden. Sla eender welke bladzijde open en je vindt er tien schitterende woorden die je nog nooit gehoord hebt. En dat begint dan in mijn hoofd te spelen.’
‘Ik ben een paar jaar geleden moedwillig met tv gestopt. Ik vond niets meer interessant in wat mij werd aangeboden. Directies van omroepen wisselen: ik heb gewoon heel veel geluk gehad dat er gedurende twintig jaar directeurs waren die mij mochten. Ik deed mijn best en liep van het ene programma in het andere. De zomershows zijn op een bepaald moment gestopt omdat ze een keuze moesten maken tussen mijn show en ‘Vive le vélo’, en dat laatste is veel populairder. En de laatste twee programma’s die ik gemaakt heb, lagen mij gewoon minder.’
‘Ik geloof niets meer van wat er vandaag op tv te zien is. Realityshows zijn nog het minst realistisch van allemaal. Ze willen altijd iets zeggen, ze kunnen nooit meer iets gewoon laten gebeuren. Toen ik in 1987 bij MTV begon in Londen, kon er nog heel veel. MTV was een jaar of zes eerder opgestart in Amerika en had de platenwereld veel opgebracht. Bij het begin van MTV Europe stonden de platenfirma’s in rij te wachten om hun artiesten aan te kunnen bieden. Die eerste maand heb ik Michael Hutchence van INXS, Rick Astley, Mel & Kim en Lenny Kravitz in de studio ontvangen. De ene na de andere. Ik heb er het allereerste televisie-interview van Sinéad O’Connor gedaan, zij was die dag heel nerveus. Eigenlijk waren wij verwaande jongens onder elkaar. Kwamen we ’s morgens toe en werden de artiesten verdeeld. “Phil Collins? Neen, doe jij die maar!” Ik heb toen zeker twintig artiesten geïnterviewd van wie ik nog nooit een noot muziek gehoord had, want als je Tina Turner of Phil Collins over de vloer wilde krijgen, moest je van Warner Brothers ook zeven onbekende bands doen. Ik las dan heel snel de korte bio en begon eraan: “Hi guys, you’re from Glasgow, how was the recording?” Tien vragen, hup naar de volgende. Als je interesse hebt in mensen, kan je eender wie interviewen.’
‘Aan MoMeNT mogen meewerken, is fantastisch. Veel interessanter dan vijftien televisieprogramma’s. Ik doe graag verschillende dingen. Bij rockmuziekzender Willy maak ik een programma dat ik zelf wíl maken. Ik koop muziek bij iTunes, laad die op in de computer van de zender in Brussel, steek er twee jingles tussen en praat dat live aan elkaar: heerlijk!’
Is hij dan zo eigengereid? ‘Hebben niet alle interessante mensen dat? Alle kunstenaars die ik ken, zijn niet gemakkelijk in de omgang. Uiteindelijk wil je iets goeds maken, samen met een hele ploeg streef je naar een hoger doel. Ondertussen ben je dan misschien weleens kwaad of sikkeneurig. Maar denk nu niet dat ik een terreurbewind op de redactie installeerde, zoals Matthijs van Nieuwkerk in Nederland. Toen ik werd gebeld door Mona en Katrien, hebben wij een paar gesprekken gehad en voelde ik het wederzijdse respect. Dan word ik een heel meegaande mens. Ik zit graag stil, maar mijn hoofd stopt nooit. Mensen hebben het er soms moeilijk mee dat ik niet onder één hoedje te vangen ben. Tegen dat ze het door hebben, ben ik alweer met iets anders bezig.’
‘Recensies lees ik niet meer. Lang geleden schreef Marc Didden in Humo over een plaat: “Het is een beetje zoals Arbeid Adelt!: leuke teksten, maar slechte muziek.” Oké, dan... Onze laatste plaat heeft naar het schijnt unaniem positieve kritieken gekregen, maar ik heb die niet gelezen. Het minste woord dat erin staat dat mij stoort, daar lig ik vier dagen wakker van. Deze zomer speelden we op de Gentse Feesten. Mijn oudste zoon, die in Gent studeert, liet me een stukje uit een studentenkrant lezen, waarin stond: “En op het Sint-Baafsplein speelt Arbeid Adelt! met die irritante Vanthilt.” Ik heb die nacht niet geslapen. Het enige wat ik wil doen, is iets maken wat ik wíl maken en hopen dat het publiek het koopt en apprecieert. Mensen die me op straat tegenkomen en zeggen “Ik vond uw optreden goed, gisteravond”, dat is genoeg voor mij.’
Toch een flard tekst uit een recensie over ‘Het heelal is hier’: ‘Zijn teksten zijn grappig, briljant en onnavolgbaar: alsof hij ter voorbereiding met Paul van Ostaijen en Drs. P op café heeft gezeten’, schreef (mc), oftewel Mark Coenen, in Humo. ‘Ha, tof. Heb ik niet gelezen, neen. Mooi compliment, zeer zeker.’ Coenen schreef ook dat zijn dochter niets van Arbeid Adelt! begrijpt. Hoe zit dat met Marcels zonen? ‘De oudste vond de eerste single van de nieuwe plaat zeer goed. De jongste beluisterde de vorige plaat, toen hij twaalf was, en zei met uitgestreken gezicht: “Dat stopt dan en dan is er niets. En dan begint het opnieuw.” Hij vond dus de pauzes tussen de nummers interessanter dan de nummers zelf. Oké, dacht ik, op de volgende plaat zet ik alleen maar pauzes.’
In de tekst die hij schreef voor MoMeNT, ‘Het einde der tijden’, gaat het als volgt. ‘Dit is wel degelijk het einde der tijden, de repetities zijn voorbij. Prima voor mij, ik hou van ’n deadline, daar kan je wat mee.’ Hoe gaat hij om met deadlines? ‘Zeer goed. Dit jaar had ik er een stuk of zeventien, dat was wel even lastig, maar ik heb ze allemaal gehaald. Planningen maken, ik hou daarvan. Ik ben heel georganiseerd. Ik heb geen management, ik doe alles zelf. Je kunt pas chaotisch en grensoverschrijdend qua denken zijn, als er een kader is.’
Eenenveertig jaar geleden schreef de toen 24-jarige Marcel de tekst van ‘65+’. Dat klonk zo: ‘Mijn ideeën / Zijn niet zo fris / Ik houd van zindelijke inquisitie / Leef in de middeleeuwen’. Hoe denkt hij daar nu over, nu hij écht 65+ is? ‘Toen ik 24 was, voelde ik me 65, en nu ik 65 ben, voel ik me 24. Geweldig toch? Omdat mijn pa en mijn ma weinig thuis waren, heb ik vroeger heel veel weekends doorgebracht met mijn tantes. Heel leuke vrouwen, maar ze waren wel al 75 en 85 jaar oud en ze vertelden de hele tijd verhalen over de Tweede Wereldoorlog, toen ze een café openhielden in Leopoldsburg. Ik luisterde samen met hen de zondagnamiddag naar opera en belcanto op de radio, of naar Édith Piaf en musichall. Ik dacht toen dat ik al een oude mens was. Welke 24-jarige luisterde er nu naar Aznavour en Verdi? Oud geboren worden en dan jong blijven, dat is heel streetwise.’
In welk tijdperk had hij graag geleefd? ‘Sowieso tussen de twee wereldoorlogen, jaren 20-30, de grandioze tijd van Berlijn. Bertolt Brecht, Kurt Weill. Ik zag recent nog een mooie documentaire over de gay scene in het Berlijn van toen, mensen die later door de nazi’s uitgemoord werden. In Berlijn kon alles, er liepen veel getalenteerde mensen rond, zangers, schrijvers, het was een beetje decadent: leuk. Ook de sixties in Londen lijken me wel tof geweest te zijn, het begin van de popmuziek.’
Wat wil hij nog doen voor hij het woonzorgcentrum onveilig maakt? ‘O, het woonzorgcentrum opblazen, zodat ik er niet meer binnen kan. Dat vind ik een vreselijk beeld, daar wil ik nog niet aan denken. Ik zeg al dertig jaar tegen Sabam: koop een kasteel in Limburg en breng daar alle bejaarde muzikanten in onder, speel er elke dag goede muziek, toon er de beste films. Maar neen, dat komt er maar niet. Je belandt dus naast de sanseveria. Mijn moeder is een paar jaar geleden gestorven. Op het einde van haar leven zat ze in een onderbemand woonzorgcentrum in Antwerpen. Dan lopen er twee stagiaires binnen die vijf minuten hebben om mevrouw uit te kleden, te wassen, terug aan te kleden en weer buiten. Tja, dat is dan het leven. Daar word ik koud van. Misschien moet ik dat nog doen: een nieuw soort woonzorgcentrum bedenken.’
Donderdag 24 augustus vindt om 20 uur de vierde en laatste TIJDsessie plaats in de tuin van het Teseum (of onder de galerijen, dat hangt van het weer af). Gast is dan oncoloog Wim Distelmans, voorvechter van een waardig levenseinde. De inkom is gratis.