TIJDSESSIE 1: SIEN EGGERS

‘Ik speel een beetje met de tijd: het meisje in mij is nog altijd maar een jaar of zes’

 

Donderdag 13 juli was actrice Sien Eggers te gast in de eerste donderdagse TIJDsessie van deze zomer. Ze praatte die avond breeduit over Leven & Werk, hoe ze omgaat met tijd, en haar rol in het bejubelde stuk ‘Sartre en De Beauvoir’, dat deze zomer ook op de affiche van het MoMeNT-festival stond. ‘Ik heb veel kleine rollen gespeeld in mijn leven, maar ik heb daar voor mezelf altijd een hoofdrol van gemaakt.’

FRANK VAN LAEKEN

 

Alleen al als je haar naam laat vallen, komt er bij de meeste mensen een glimlach op het gelaat. Dat heeft natuurlijk te maken met de rollen die ze speelde in het verleden. Denk aan ‘In de gloria’, of ‘Het eiland’, of ‘Van vlees en bloed’, of ‘Eigen kweek’, of nu dus ook ‘Sartre en De Beauvoir’. Als je Sien Eggers met één adjectief zou moeten omschrijven: ontwapenend.

‘Ik ben me er niet van bewust dat ik dat effect heb op mensen’, zegt ze op een bewolkte donderdag in het Tongerse Teseum. ‘Het is waar dat mensen spontaan naar mij lachen en ik naar hen: dat is een wisselwerking. Blije mensen maken elkaar blijer.’

 

Ze werd op 24 april 1951 geboren in Lier, maar zeggen dat de slogan ‘Lierke Plezierke’ op haar lijf geschreven is, klopt niet echt. Want: ‘Ik ben daar maar drie dagen geweest. Zodra ik van wanten wist, was ik er weg. Ik was het zesde kind in ons gezin. Alle vorige broers en zussen zijn thuis geboren, maar de dokter had tegen mijn moeder gezegd: “Louisa, het is beter dat ge naar ’t ziekenhuis gaat, want ze zit een beetje vast in de navelstreng.” Ik denk dat het daarom is dat ik aan toneel ben gaan doen. Ik kan soms heel bang zijn, onzeker. Dan zit ik vast en kan ik er niet uit. Misschien heeft dat nog iets met die navelstreng te maken.’

 

‘De jaren 60, dat was een woelige tijd. “Leuven Vlaams!” Ik weet nog dat ik op school zat, bij de miniemen, toen er op de poort werd gebonkt. Betogende studenten. Dat had iets dreigends voor een meisje van vijftien, zestien jaar. Alles moest eraan, ook het goede. Ik bleef aan de kant staan, want ik had schrik. Ik herinner me niet dat daar vrouwen bijzaten, dat waren bijna allemaal mannelijke studenten.’

 

‘Van Simone de Beauvoir had ik toen misschien al één zin gelezen, of zo. Als jonge mens vel je heel snel oordelen, klasseer je andere mensen ergens. Ik had haar wel graag ontmoet in die tijd: een heel lieve, zachte, verstandige vrouw, die met goede dingen bezig was en het leven toeliet. Feministen vond ze zelf te hevig. Ik laat haar dat ook zeggen in het stuk: “Ik heb nooit een feministe willen genoemd worden.” Ik denk dat ik dat toen zelf ook dacht.’

 

‘Ik speelde bij de Reynaertghesellen in Leuven. Ik wilde leren hoe dat in mekaar zat, want ik deed dat toen al heel graag. Maar ik blééf spelen, ook in de coulissen. Als ik het zou leren, zou ik er meer plezier aan hebben, dacht ik. Mijn zus Maaike, die drie jaar ouder is, wilde zangeres worden. Zij deed mee aan crochetwedstrijden. Wij dan met de hele familie naar het crochet, want ons Maaike ging zingen. Maar ze was te gecrispeerd. Ze hadden haar gezegd dat ze een beetje beter haar taal moest beheersen, dus ging ze naar de muziekschool. De kleinste, ik dus, mocht meegaan. Er was daar een hele lieve lerares, mevrouw Brasseur. Als ik binnenkwam, zei ze “Daaag”. Ze gaf me een hand en vroeg “Hoe gaat het?” Niemand had dat eerder gevraagd aan mij. Aan zo iemand blijf je plakken. Zo is het begonnen. Veel heeft toch te maken met wie je tegenkomt in het leven. Want ik had ook vroedvrouw of wiskundige kunnen geworden zijn. Maar de lerares wiskunde riep: “Sien Eggers? Familie van Maria Eggers?” “Ja, ik ben haar zuster”. “Ha, dan zult gij ook wel geen wiskunde kennen, zeker?” Dat is het tegenovergestelde van “Hoe gaat het?”, hé.’

 

‘Ik deed dat zelf ook als ik lesgaf, positief zijn. In kinderen moet je investeren. Eerst durven ze niets. Ik gaf hen veel meer punten dan ze op dat moment verdienden. Misschien hadden ze wel een nul moeten krijgen, zo bang waren ze om hun tekst op te zeggen. Maar ik zei tegen hen: “Je weet dat zelf nog niet, maar er zit wat klaar bij u, hoor.” Ik was echt fier op mijn eigen systeem, omdat het op den duur werkte. Natuurlijk moet je dat niet doen in de opleiding geneeskunde.’

 

‘Ik was in mijn jeugd altijd jaloers op onze Jess, mijn zus die twee jaar ouder is en die een heel droge humor heeft. Zij werkte aan het onthaal bij de Boerenbond in Leuven, waar ze moest triëren: ze vroeg aan de mensen waarvoor ze gekomen waren. “Ja, meneer, voor wat is het?” “O ja, ga maar even zitten, ik zal u wel roepen.” Ik dacht: dát had ik moeten doen. Want ik moest alles van buiten leren en zien dat ik op de juiste plaats stond op het podium, anders was mijn kop eraf. Maar dat ambetant gevoel duurde tot juist na de première: daarna wilde ik niet meer op de Boerenbond werken. Zo is dat mijn hele leven gegaan. Met ouder worden ben ik er al iets geruster op. Nu denk ik in mezelf: “Zeg het maar aan de mensen, we zullen wel zien.”’

 

Heel lang geleden werkte ze een poos op kantoor. Niet haar ding. ‘Op een bureau werken kan ik niet. Elke omgeving heeft zijn jargon en zijn manier om met elkaar om te gaan. Deze mensen praten zus, andere mensen praten zo. In het theater is dat niet anders. Maar op dat bureau keken ze me aan met een blik van “Die kan niks!” Ik heb dat anderhalf jaar gedaan. Toen had ik toch een beetje geld om naar de toneelschool te kunnen gaan. Al wilde mijn vader dat niet. Zelfs de onderpastoor heeft hem gezegd: “Gust, laat ze toch toneel doen.” “Daar geef ik geen geld aan uit”, zei mijn vader. Ik had veel bewondering voor die onderpastoor. Soms zei ik hem: “Ik vind het zo geweldig dat gij in God gelooft.” “Ja”, fluisterde hij dan, “maar soms twijfel ik ook.” “Ja, en ge vloekt ook heel veel hé.” In elke zin gebruikte die godverdomme of nondedju.’

 

‘Ik denk dat er vroeger meer arme mensen waren. Er woonden in ons dorp, Herent, ook wat Italiaanse immigranten. Die mensen hadden niks. Hun deur stond open, je kon zien dat er alleen een tafel en een paar stoelen stonden. Die kinderen hadden wel iets aan van kleren, ze waren net niet bloot, maar dat was erg. Heel erg. Nu is dat beter, ja. Mensen zijn niet meer straatarm, er wordt meer voor hen gedaan. Al zullen de mensen die het nu heel moeilijk hebben, mij een duw willen geven. “Sien, ge weet niet waarover ge ’t hebt!”’

 

Ze is het er niet mee eens dat ze alleen maar gevraagd wordt voor komische rollen. ‘Ik speel meestal triestige figuren, maar de mens lacht alleen maar met ellendige dingen, omdat hij denkt dat dit niets met hem te maken heeft. Humor is een uitweg, anders zak je in de grond. Het leven is ernstig en moeilijk, het is ziek zijn, liefdespijn hebben, soms jaren aan een stuk: gelukkig is er dan het lachen.’

 

Een kwarteeuw geleden was ze prominent aanwezig in ‘In de gloria’ op Canvas, een spraakmakend programma van Jan Eelen en Woestijnvis, waarin de Vlaming een spiegel werd voorgehouden. Het leven zoals het toen was, en nog altijd is. Sien was een van de topacteurs die meespeelde in de hilarische sketches. De reeks mag nu historisch genoemd worden, maar toen liep dat aanvankelijk anders. ‘In het begin moesten de mensen dat niet hebben. Dat werd vrijdagavond om elf uur uitgezonden. Ik weet nog dat collega’s van mij vroegen “Waar doet ge nu in mee, zeg?!” “Luister”, zei ik, “ik doe dat graag en laat me met rust!” Er waren veel tegenkantingen. Stilaan veranderde dat. Er moest maar één zot de maandag op het werk vertellen wat hij gezien had van de Willy en de Jenny. “Dat zijn wij”, dat hadden de mensen toch wel snel door.’

 

‘Toen ik nog bij de KVS in Brussel zat, wilden we de Engelse humor overnemen. Nand Buyl had ons dat ingeprent: je zegt iets en dan wacht je even en tel je in je hoofd mee “eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig” en dan lachen ze. Maar dat liep voor geen meter. Een Vlaming is geen moppentapper. “Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig” werkt hier niet. Dat had Jan Eelen goed door. De Vlaming doet zijn best en als het niet lukt, dan verdwijnt hij stilletjes. Niemand heeft iets gehoord, dus bestaat het niet, die mentaliteit. Je kunt dat erg vinden, maar zo is het leven hier. De Vlaming gaat lopen.’

 

‘Wij werkten zonder uitgeschreven tekst voor ‘In de gloria’. Jan had in zijn hoofd hoe het verloop moest zijn, gaf een paar aanwijzingen en wij hadden zoveel vertrouwen in hem, dat we dat gewoon speelden. “Wie ben ik vandaag, Jan?” “Een foute zelfstandige.” En dan ging ik kleren halen, werd ik geschminkt en reden we met een busje voor de opnamen bij mensen thuis. Ik wist nooit wat mijn eerste zin moest zijn. Dan vroeg ik Jan om hulp, hij gaf een zin en ik was vertrokken. Jan riep ook nooit “Actie” of “Cut”. Soms onderbrak hij ons, omdat we al acht minuten bezig waren en hij maar twee en een halve minuut nodig had. Een plot was er niet. Jan zei altijd: “Een Vlaming heeft geen plot, die gaat lopen of die doet alsof hij er niet is!” Heerlijk werken was dat! Eigenlijk kan ik niet improviseren, behalve als het met Jan is. Jan Eelen is voor mij een geschenk van God geweest.’

 

De VRT heeft ooit onderzocht welke sketch de meest herkenbare is uit de omroepgeschiedenis. We komen opnieuw bij ‘In de gloria’ uit, meer bepaald bij ‘In mijn poep’. Beeld u in: een straatinterview waarbij de reporter aan verschillende koppels-acteurs vraagt wanneer en waar ze seks hebben, tot hij bij Lucas Van den Eynde en Sien Eggers uit komt. Sien mag zelf uitleggen wat daarin te zien en te horen was. ‘Terwijl de ene antwoordde, kreeg de andere een koptelefoon op. De vragen waren “Wanneer hebt u het voor het laatst gedaan?”, “Met wie?” en “Waar?” Lucas had op die laatste vraag geantwoord “Op de keukentafel”. Toen ik die vraag kreeg, zei ik “Neen, dat zeg ik niet!” “Ja, maar uw man heeft het wel gezegd.” “Neen, ik zeg het niet.” “Maar allee, schatteke, ik heb het ook gezegd”, zegt Lucas dan. En dan dacht ik: flut, ik zeg het. “In mijn poep.” Terwijl ik dat zei, dacht ik al: dit gaat de wereld rond. De dag nadien was ik met dezelfde jas en hetzelfde sjaaltje als in die sketch op weg naar de Bourlaschouwburg in Antwerpen. Er kwamen drie madammen op mij af. Ik dacht onmiddellijk: “O, neen, die hebben alle drie gisteren ‘In de gloria’ gezien.” Die keken mij echt zo raar aan.’

 

‘Ik doe nooit iemand na. Dat kan ik niet. Voor ik aan ‘Van vlees en bloed’ begon, waarin ik een slagersvrouw speel, mocht ik gaan observeren bij slagerij Rondou in Leuven, maar ik doe dat niet graag. Dan klap ik dicht. Ik heb daar een paar uur braafjes naast de kassa gestaan, zonder iets te zeggen. Schrik.’

 

Ze speelde ook mee in de Netflixfilm ‘De familie Claus’, die internationaal door meer dan 20 miljoen mensen bekeken werd. Jan Decleir speelt daarin de Kerstman, Sien is de schoonmoeder van Kürt Rogiers, die op een bepaald moment helemaal naakt te bewonderen valt: kont richting kijker, front richting Sien. ‘Awel, ik zal u zeggen wat voor een groot kieken ik ben: ik heb niet gekeken! Hoe onnozel moet je zijn, ik had alle kans. Niet doen, hé. Ik durf dat niet.’

 

Veel mensen denken dat acteurs een liederlijk leven leiden: seks en drugs en rock-‘n-roll. Is dat ook zo? ‘Dat valt wel mee, hoor. Wat ik na een voorstelling wel doe, is nababbelen. Want je hebt daar een paar uur als een konijn voor een lichtbak gestaan, met dertigduizend watt aan spots op u gericht. Als ik dan direct naar huis zou gaan, zou ik tot zes uur ’s morgens mijn rol blijven spelen in bed. Wij gaan gewoon nog iets drinken. Seks en drugs en rock-‘n-roll dat is meer iets voor muziekgroepen die voor vijftienduizend man optreden in het Sportpaleis. Ik heb daar één keer op het podium staan: daar voel je je heel nietig.’

 

‘Drie weken vóór een première ben ik heel lastig. Dat is het moment dat je veel geprobeerd en gebabbeld hebt, dat je immens veel gestudeerd hebt op je tekst, maar dat je nog altijd het gevoel hebt dat je aan het broddelen bent. Je moet een tekst zodanig van buiten leren, dat je praat zoals je normaal praat. Drie weken vooraf denk ik vaak: ik kan het niet. Het zal niet gaan. En als je denkt “Het gaat niet”, zal het ook niet gaan. Je moet je daarover kunnen zetten. Op drie weken van de première weet je nog niet of iets goed of mooi zal zijn. Drie weken lijkt niet lang en toch is het genoeg om alles nog recht te trekken. Ik was vroeger ook niet goed in examens. Men zegt soms “met knikkende knieën”, maar bij mij was dat alsof er betonnen blokken onder mijn voeten hingen. Ik heb dat dus nog altijd in het theater. Eens ik aan het spreken ben, gaat het. En dan krijg je respons. Mensen beginnen te lachen, of zo. Dan ben ik vertrokken.’

 

Wat doet ze het liefst: televisie, film of theater? ‘Alle drie, maar liefst niet tegelijkertijd. In de jaren 80 speelde ik zeven rollen per jaar in de KVS en ondertussen deed ik mee aan vier afleveringen van een tv-serie. Dat was werken van ’s morgens tot ’s morgens. Dat doe ik nu niet meer. Als ik ’s middags filmopnamen heb, wil ik ’s avonds op tijd thuis zijn. In film of op tv is niets echt, maar het moet echt overkomen. Je acteert voor de camera. ‘De familie Claus’ werd opgenomen tijdens een hittegolf, maar het speelde zich af rond Kerstmis. Dan vraagt de regisseur om meer sneeuw in beeld te krijgen en vijf minuten later is dat er ook. In theater zit je meer in een bubbel. Het lijkt echter, maar dat is natuurlijk niet zo.’

 

Op de Romeinse Tempelsite in Tongeren schitterde Sien anderhalve week geleden in ‘Sartre en De Beauvoir’, een tekst van filosoof Stefaan Van Brabandt in zijn reeks toneelstukken over beroemde filosofen, waarin eerder al Socrates, Karl Marx en Spinoza aan bod kwamen. Jean-Paul Sartre (1905-1980), gespeeld door Frank Focketyn, was een vooraanstaande existentialist. Simone de Beauvoir (1908-1986), gespeeld door Sien, lag met haar boek ‘Le deuxième sexe’ uit 1949 aan de basis van meer bewustwording bij de vrouw. Overal in Vlaanderen hing het bordje ‘Uitverkocht’ aan de zalen waar het werd opgevoerd. ‘Dat stuk gaat over de waarden die een mens moet hebben. Alles waar De Beauvoir in haar tijd voor gevochten heeft, staat nu opnieuw ter discussie. Denk aan abortus. Ik wou dat ik haar verstand had om verbindingen te maken. Ik zag beelden van haar op YouTube, hoe ze over straat liep en welke schoenen ze droeg. Die galante schoenen draag ik ook als ik haar speel, die hebben ze speciaal in Duitsland moeten bestellen. Toen ik haar zag, wist ik: zo moet ik haar spelen. Maar dat is de buitenkant, het gaat bij haar vooral over haar binnenkant.’

 

‘Ik denk dat het succes te maken heeft met de herkenbaarheid. We hadden in Zaventem gespeeld in een zaal voor achthonderd man. Achteraf kwam een mevrouw in de foyer op mij af: “Sien, wat was dat? Dat was de essentie van het leven. Fantastisch!” Ja, Stefaan Van Brabandt is een goudklompje, hé.’

 

Voor haar rol als Simone de Beauvoir werd Sien genomineerd voor de prestigieuze Theo d’Or, de prijs voor beste vrouwelijke actrice van het jaar. Uit het juryrapport: ‘Een formidabele acteerprestatie die in alle ingetogenheid ronduit meeslepend is.’ Waardering vindt ze belangrijk. ‘’t Zal wel zijn! Dat is opnieuw mevrouw Brasseur die vraagt hoe het met je gaat en die aandacht voor je heeft. Zonder die waardering zou ik het niet meer blijven doen, denk ik. Al lees ik geen recensies meer. Vroeger dacht ik na het lezen van een kritische opmerking: hier moet ik iets aan doen. Maar zo werkt het niet. Want dan zit je in dat stuk en is het alsof er de hele tijd iets zwaars op je hoofd ligt. Mensen zullen je wel komen zeggen dat ze het goed vinden. En als ze het niet goed vinden, dan zal de zaal na een tijdje niet meer vol zitten. Zo simpel is het.’

 

Veel ouder wordende actrices in binnen- en buitenland klagen erover dat ze geen grote of interessante rollen meer krijgen. Zelf heeft ze daar geen schrik van. ‘Ik heb veel kleine rollen gespeeld in mijn leven, maar ik heb daar voor mezelf altijd een hoofdrol van gemaakt. Dan moest ik bijvoorbeeld in de KVS meespelen in een stuk over politiek, waarin het ook over terrorisme ging, maar ik speelde daarin de koffiemadam. Je hoort een schot, ik geef een gil en val dood. Dat was mijn rol. Voor mij was dat een hoofdrol. Ik ben nu gevraagd om mee te doen in een film waarin ik een demente vrouw speel die niets zegt. En toch is dat voor mij een cruciale rol in die film, omdat ik de moeder ben van het vrouwelijke hoofdpersonage. Ik zeg altijd: als ik niet meer nodig ben, zullen ze me ook niet meer vragen.’

 

‘Time is on my side’, zingen The Rolling Stones. Is Sien het daarmee eens? ‘Sometimes. De tijd achterhaalt mij wel. Toen ik nog heel jong was, hoorde ik een madammeke dat juist 96 was geworden, zeggen: “Dat is toch eigenaardig, hé. Ik ben 96, maar vanbinnen ben ik nog een maske van 16 jaar.” Nog niet zo lang geleden viel die zin mij opnieuw binnen. Als je opschuift in het leven, blijf je toch dat kleine Sientje, al is het nu wel een wat ouder Sientje... Ik speel een beetje met de tijd: ik wil niet met de tijd meegaan en oud worden of oudje zijn. Ik ben daar niet mee bezig. Het meisje in mij is nog altijd maar een jaar of zes.’

 

Ook Bob Dylans ‘Forever young’ klinkt haar als muziek in de oren. ‘Ik heb artrose in mijn vingers, maar ik probeer daar niet te veel op te letten. Als ik er last van heb, wrijf ik er even over en denk ik soms “Ik ga in Spanje wonen”. Maar onlangs was ik in Spanje en had ik er ook last van. Ach, als het dat maar is. Ik heb ook een teen die op een andere ligt. Die heeft dat zelf beslist. Ofwel zit je daar allemaal mee in en heb je geen leven meer, ofwel doe je voort. Ik leef heel graag. Lekker eten en als dessert een dame blanche met warme chocoladesaus: heerlijk toch!’

 

Zeven jaar geleden kreeg Sien Eggers een vervelende medische diagnose te horen: borstkanker. ‘Dan staat alles stil. Er schiet iets in gang. Ik heb toen heel veel gehad aan Elisabeth, een goede vriendin die dokter is. Ik had ook het geluk dat het om een ingekapselde tumor ging, die daar al lang zat. Het was geen agressieve vorm, maar het was wel akelig. Dan zat ik in zo’n kotteke, aan zo’n machine die stralen door mijn lijf stuurde. En dat ging van: “Trrrt, trrrt”. Een belachelijk geluid. Je ligt daar een kwartier in, waarin je vooral probeert om niet triestig te zijn, en dan gaat het deurtje open en ben je zó blij: dat is dan toch ook het schone aan het leven. Nu denk ik daar niet meer aan. Ik moet nog wel af en toe op controle en dat is dan wel een bang moment, maar ja... Toch raar hoeveel kankers er zijn en hoe bang de mensen daarvoor zijn. Je hoort bijna niets anders tegenwoordig. Aan ziek worden, wil ik niet denken. Ik wil het gewoon goed hebben. Soms zeg ik in mijzelf: “Sien, ge moet dringend een lief hebben!” Maar het volgende moment denk ik dan weer: “Wacht, Sien, zo zit dat niet in elkaar.” Er zijn zoveel dingen waardoor je je goed voelt, kleine en grote dingen. Dan zeg je in jezelf: “Amai, dat is goed.” En dan gaat dat weer weg en komen er nieuwe momenten.”

 

Wat geeft er zin aan haar leven, wil ik nog weten. ‘Whoe, die had ik niet zien aankomen. Wel, dat ik hier vandaag samen ben met mijn goede vriendin Barbara Wyckmans (de vorige intendant van MoMeNT, red.) en dat ik bij haar mag overnachten. We kennen elkaar zo goed. Barbara ís theater. Omdat zij hier is, had ik minder schrik van dit gesprek.’

 

Tot slot nog iets over tijd, we zitten nu eenmaal op MoMeNT. ‘Tijd heeft ook veel te maken met gevoelens. Als je afscheid moet nemen, wil je de tijd rekken. Ik zag onlangs een documentaire over het ontstaan van het heelal, zoveel miljard jaar geleden. Heel duister, allemaal, en ik was er echt van onder de indruk dat er over drie miljard jaar waarschijnlijk geen leven meer zal zijn. Aan de andere kant denk ik dan ook: drie miljard jaar, dat duurt nog wel efkes, hé.’

 

Donderdag 24 augustus vindt om 20 uur de vierde en laatste TIJDsessie plaats in de tuin van het Teseum (of onder de galerijen, dat hangt van het weer af). Gast is dan oncoloog Wim Distelmans, voorvechter van een waardig levenseinde. De inkom is gratis.

Sien Eggers
Frank Van Laeken en Sien Eggers