De zon hoog maar het enthousiasme hoger.
Impressie van het Stadsmuzikantenfestival (door Elisabeth Morrhey)
"Welkom op dit hete feestje in Tongeren!", zo kondigde één van de stadsmuzikanten zijn set aan. Zondagnamiddag, met de zon hoog maar het enthousiasme hoger, trotseerden talloze muziekliefhebbers de hitte voor het stadsmuzikantenfestival in het Begijnhof. Gewapend met veel zonnecrème en meer water trokken we ten strijde tegen verveling en stilte door te genieten van veel muziek.
Ikzelf ging eerst luisteren naar Jack Vamp & The Castles of Creep, aan de Ursulakapel: zo intiem klinkt rockmuziek niet vaak. Het was dan wel meteen zweten als op een echt festival, maar met de intimiteit van stadsmuzikanten: de toon was meteen gezet. Die lijn zette zich door toen ik verder wandelde naar de tuin van Poverello, waar Isbells zich klaarmaakte voor hun set. Elke plek onder het handjevol bomen werd ingenomen, terwijl een man zonder T-shirt maar met gitaar (en wat is nu belangrijker voor een muzikant?) sfeer maakte. Hij wou zijn twintig minuten vullen met muziek, dus hield hij zijn monoloog vooraf. En die muziek kondigde hij ook aan met een ‘solo!’ voor een gitaarsolo; een climax werd aangekondigd door een droog ‘en dan nu de climax’. Met twee gitaren en twee stemmen creëerden ze ondertussen wel een wondermooie harmonie, begeleid door het geruis van het zuchtje wind waar iedereen naar snakte.
Omdat het na twee concerten hoog tijd was voor wat hydratatie, miste ik het grootste deel van het concert van Ão. Wat jammer was, want ik hoorde nog net veel experimentele klanken en een heel lang applaus. Ik hoorde wel de hele set van Echo Beatty. Voor de gelegenheid was haar enige bandlid de lindeboom (waaronder gelukkig veel schaduw was). Maar meer had ze ook niet nodig: de muziek leek als vanzelf verder te kuieren. Eén medefestivalganger omschreef het als ‘de ideale muziek voor een lazy Sunday afternoon’.
En op die hete lazy Sunday afternoon wandelde ik verder naar het Agnetenklooster, waar ik ging luisteren naar LũpḁGangGang. Die jonge band speelde twintig minuten lang muziek die ik niet kan definiëren in één genre – tenzij cool een genre is. Ik was de hele set simpelweg gebiologeerd door alles wat er op het ‘podium’ aan de gang was. Achteraf beklom ik (nog steeds een beetje in een trance van het vorige concert) de trappen naar de bovenkant van het Agnetenklooster, waar Johannes Is Zijn Naam zou spelen. Ik zocht en vond het allerlaatste schaduwplekje – lichtelijk in een struik – voor de enige act waarvan ik op voorhand al fan was. Maar o, wat was die struik het waard. Met een apparaat dat eruitzag als een oud radiotoestel creëerde Johannes Is Zijn Naam een gekke echoënde sound, die perfect paste bij de rest van zijn nogal alternatieve set. Die bijzondere set, inclusief radio-hits als Johnny Will Be King, van zo dichtbij mogen horen, heeft me alleen maar een grotere fan gemaakt.
Je zou kunnen denken, hoe verschillend kunnen zeven muzikale sets in het Begijnhof nu zijn? Maar elke performance was zo uniek. Het enige jammere aan mijn bezoek aan het Stadsmuzikantenfestival was dat ik niet alle artiesten heb kunnen horen spelen, maar ik ben zeker dat de sets die ik miste minstens even goed waren als de sets die ik wel meepikte. En wat waren die allemaal goed. Van de artiest die ik al kende, ben ik grotere fan geworden, en de anderen hebben er allemaal minstens één fan bij.