Alle tijd eindigt, zonder weifelen

moet alles wijken. En in het vuur van

verandering verschijnen plots zichtbaar

craquelures. Als in een muur van een

bunker waar de eenzamen lang hebben

zitten wachten, op hun perfect moment.

Als hun collectief verlof openbreekt

Vergeten zij hun verleden zo snel

als het schemer wegsijpelt in het blauw.

En uit hun wortels die het evawicht

behouden, barst vervolgens datgene

dat wij onze middernacht noemen naar

wat wij als onze middag willen zien.

 

En zo vertrekken wij, en varen wij

over deze pas gevormde poel waar

het bloesem godslastering lijkt te zijn.

In de kist die de tijd overleeft aan

het grabbelen op zoek naar een tijd waar

het altijd Kerstmis was. Toen het nog maar vijf

voor twaalf was, en de gevolgen nog te

overzien leken. Toen de schoonheid het

rot nog overwoekerde. Voor messen

korte metten maakte met hetgeen wij

als eeuwigdurend beschouwden. Voordat

Sartre en De Beauvoir het gevaar van

subjectieve waarheden beschenen.

 

Maar het begin is alweer ten einde.

nog voor we goed en wel hebben kunnen

rouwen om wat er verloren is. Klaar

om dezelfde fouten opnieuw en dan

opnieuw, opnieuw te verbeteren. De

utopie met idealisme te

verzieken. De dans op het ritme van

de nieuwe machines te hernemen.

Een schaduwspel in de faren van de

vooruitgang. Met edel arbeid zal de

uitgeputte grond adelen met het

zweet van onze inzet. We slaan alles,

van tilt tot een belachelijk figuur.

 

Want een einde komt opnieuw in zicht. Maar

daar is geen tijd voor. We moeten weer de

limieten van de hemel beslaan met

onze vlaggen. Terug naar de lucht zonder

te ademen. Het einde van onze

wereld zoals we ze kennen zoeken.

Weg uit de modder waar we als wilde

konijnen vernieuwing jongen. Over de horizon

terug naar hier waar we geweest zouden zijn,

mochten we de horizon niet gevolgd

hebben. Op zoek naar iets anders, dit keer

iets onveranderlijk. Iets dat, dit keer,

kan branden zonder ooit nog te doven.

 

Het naderende einde, blaast opnieuw

als door orgelpijpen achter ons aan.

Maar de weg is belangrijker dan de

bestemming. Zicht op de nacht kan de dag

niet verpesten. Dus werpen we lange

schaduwen tegen het steeds intenser

wordende avondrood. Het licht splijt reeds

als onverzorgde haren, weer klaar om een

nieuw einde te baren. Wij, pretentieus

als we zijn, zien door onze roze bril

niets van de avond zijn schijn. Voor angst is

er nog genoeg tijd, als de duisternis

zich opnieuw nestelt in ons heiligdom.

 

Met een vreemde liefde omarmen we

nu de zorgen en de naderende

explosie. Klaar om te vergeten wat

we de volgende keer misschien beter

kunnen doen. De strijd is gestreden nu

we onder onze nieuwe leiders te

veel hebben geleden. Maar wees niet triest.

Alle tijd eindigt, zonder weifelen

moet alles wijken. En in het vuur van

verandering zullen onze nieuwe

idealen weer prachtig schitteren,

gedoemd om weer uit te branden in de

molotovs van een nieuwe rebellie.

 

Pieter Houben

 

 

 

 

 

Pieter